Last Minute
door Amber Clarke
Vorig jaar stootte ik toevallig op het nummer Last minute van Sam McPherson. Naast het feit dat ik het verhaal in het liedje gewéldig vond, zag ik meteen voor me hoe een beginnende artiest dit nummer eerst voor zijn vriendin zou zingen en later voor een grote zaal vol mensen, terwijl hij enkel denkt aan haar. Ik schreef een proloog én het begin van een eerste hoofdstuk, gebaseerd op dit idee. Enjoy!
Proloog
Ik staar naar het stromende water onder mijn voeten.
In mijn gedachten zit hij vlak naast me met zijn typische grijns en veel te bezorgde blik.
“Ga je weer roekeloos doen?” zou hij vragen, hoewel hij weet dat hij veel gedurfder is dan ik. Maar hij zou zien hoe ik dromerig naar de razende stroom tuur en weten dat mijn hypothetische ik, mijn zelfverzekerde ik, wil uittesten hoe fris dat water écht is van een schaal van één op godverdomme dit is het einde van mijn leven.
Mijn vertrouwen in de situatie daalt met de minuut. Elke seconde die verder tikt op mijn horloge stampt me dieper en dieper in het dal waarin ik onvermijdelijk terecht zal komen als ik hier nog langer in mijn eentje naar de golven zit te staren. De enige momenten dat ik mezelf kan afleiden van mijn mentale chaos zijn die waarin de koplampen van passerende wagens me bijna verblinden. Af en toe stopt een oplettende chauffeur om me te vragen of alles oké is hier, waarop ik een duim in de lucht stop. Ik lieg, want ik raak hierboven net zo verdoofd door de langdurende stilte als ik zou zijn door de vriestemperatuur van het kanaal onder me.
“Ga je weer roekeloos doen?” klinkt zijn stem in mijn gedachten. Ik glimlach nog steeds bij de herinnering aan zijn timbre en sla mezelf dan mentaal op mijn kop omdat ik het mezelf zo alleen maar moeilijker maak. Het is niet dat ik afleiding kan zoeken in de drukke wereld rondom me. Het strandleven van het buitencentrum van mijn stad leeft nog net zo erg op als jaren geleden, nog meer zelfs. Ons stadje werd door de jaren heen opeens dé toeristische trekpleister van het land. Wie wil nu niet obsessief op stap om te ontdekken waar hét ooit begon? Het begin van hun leven, de eerste keer dat ze iets voelden, de eerste keer dat iets hen raakte, de eerste keer dat ze gebannen raakten door de meest hemelse verschijning in de wereld.
Ik schud mijn hoofd. Hoe werd iets dat ooit mijn geheimpje was opeens de openbare obsessie van – schijnbaar – de hele bevolking?
Vroeger had het nog iets moois over zich. Iets schattigs en grappigs. Verdikke, zelfs vierendertig minuten geleden had ik het nog heel grappig gevonden. Ik had erover gelachen. Geen kakelende lach of een schater of een giechel. Maar een snuifje.
Nu is het vierendertig minuten later en helemaal niet meer zo grappig. Nu zit ik hier naar de stad te staren en zie ik van veraf hoe erg deze plek is veranderd. De billboards en de standjes aan het strand en de nieuwste bars en lounges om het nieuwe publiek te verwelkomen met een hapje en drankje. Hoewel ik voor eeuwig en altijd verzot zal zijn op deze plek en alles waar ze voor staat, lijkt het op geen enkele manier op de onschuldige plek die ik vroeger voor me zag. Ik kan me niet voorstellen dat alles op precies deze manier hoefde verlopen voor hem en toch gebeurde het. Alles draait voor de zoveelste keer om dat ene ding. En als je dat ene ding probeert te vermijden is het hartstikke moeilijk om bij elke hoek herinnerd te worden aan het gemis.
Misschien dat ik daarom van deze brug wil springen. Verschijn ik ten minste eens in de krant voor een ander soort schandaal.
Geschift meisje springt in kanaal terwijl ze de eerste hit van Ronan Daniels zingt.
Een waardig einde.
Misschien dat de buurtkrant dan eindelijk eens over iets anders babbelt dan hun favoriete nummer of hun via-via-relatie tot de superster van de buurt.
De ondergaande zon tekent betoverende oranje lijntjes op het wateroppervlak. Vreemd genoeg doen de golfjes me denken aan die ene keer dat ik hier zat als veertienjarige en melodramatisch besliste dat ik de volgende dag een heel ander mens zou zijn. Eén met een ego en een zelfverzekerde blik, één met een coole polaroidcamera – want dat maakte je hip – en een ruitjeshemd.
Ik kreeg twee van die zaken, het hemd en de camera. De twee andere zaken waren me nog niet gegund. Maar geduld is een schone deugd. Want zelfs na drie jaren van wanhoopsdaden met mijn kapsels en persoonlijkheid stond ik daar opeens. De parking van de 7-Eleven in de buurt, de zon net zo hoog als op dit moment, mijn hemd doorweekt van het zweet, flessen fris onder mijn arm en oksel en in mijn handen, en mijn zonnebril op het tipje van mijn neus. Geduld was een schone deugd toen ik ontdekte wie ik wilde zijn in het leven. Al kijkt dat geduld me nu, op de vijfendertigste minuut, vrij sceptisch aan.
“Ga je weer roekeloos doen?” vraagt hij me weer. Hij bedoelde het altijd ontzettend ironisch, want mijn roekeloosheid leek voor geen meter op de zijne. Door die impulsiviteit ben ik voor hem gevallen. Zijn dromen, zijn ambities, zijn bestaan.
De zesendertigste minuut passeert.
Misschien was dat mijn eerste fout.
"Misschien dat ik daarom van deze brug wil springen. Dan verschijn ik ten minste eens in de krant voor een ander soort schandaal. Geschift meisje springt in kanaal terwijl ze de eerste hit van Ronan Daniels zingt. Een waardig einde."
Last Minute
Het eerste hoofdstuk
“Touchdoooooown!” schreeuwt de enthousiaste stem van de presentator over het hele rugbyplein. De tribunes schudden op en neer door de juichende en stampende supporters. Ik ken niet zo veel van rugby, maar aan de krijsende vriendinnetjes en schreeuwende jongens te zien, hebben we volgens mij de wedstrijd gewonnen. Er lijkt een heuse aardbeving over het plein te golven en de wind van ons gejuich vliegt als een tornado naar de tribune van de verliezers. Zij zien er iets minder gelukkig uit met hun sippe lippen en halfopen ogen.
“Te gek!” gilt mijn beste vriendin, May, naast me. Haar blonde paardenstaart zwiept op en neer terwijl ze rondspringt en iedereen in haar nabije omgeving omhelst. Voor ik het weet heeft ze haar armen rondom me geklemd en veegt ze een rode vlek op mijn wangen. Per ongeluk, expres… het zou allebei wel kunnen.
Ze heeft haar hele outfit afgestemd op onze schoolkleuren: rood, geel en wit en nu hang ik er half mee vol. Ik vroeg haar toen we aankwamen waarom de kleur geel ontbrak, waarna ze haar hoofd schudde en naar haar blonde haren wees. Duh.
Normaal gezien heeft ze pekzwarte haren die stijl langs haar bleke wangen hangen, tot ze daar schoon genoeg van had omdat ze eruitzag alsof ze permanent in een emo-fase was beland. Toen ze in haar bh boven haar bad hing keek ze me grijnzend aan en onderwierp ze me bijna aan een haarkleursessie zodat ik bij de volgende match ook in de schoolkleuren kon komen. Ik ben zoals gewoonlijk netjes van onderwerp veranderd. Eén van mijn grootste kwaliteiten, al zeg ik het zelf.
“Zie je wel dat we kunnen winnen! En jij dacht nog van niet!” roept May vrolijk.
Ik laat haar maar begaan, ook al weten we allebei dat ze er zo veel vertrouwen in had omdat haar vriendje sinds kort de quarterback is. Waar dat precies voor staat weet ik niet goed, al weet ik wel dat hij ontzettend veel traint en elke dag werkt aan de groepsdynamiek van het team. Die zit op dit moment duidelijk goed, gezien ze op elkaar afspringen en een stapeltje rugbyspelers vormen op de hoek van het plein.
May houdt de jongens liefhebbend in het oog. Sinds ze Parker heeft ontmoet, praten we nog over niks anders dan zijn prachtige blauwe ogen en zijn geweldige persoonlijkheid. Ik laat haar begaan omdat ik weet dat ze haar hele schoolcarrière die jongens hart probeerde veroveren, zelfs al begrijp ik haar fascinatie voor hem niet volledig. Hij is gewoon een typische blonde gast met blauwe ogen en een slome glimlach, die vind je eender waar voor een veel betere prijs en met een betere persoonlijkheid.
Ik bijt op mijn lip, alsof ik zo die gemene gedachten uit mijn hoofd kan verbannen.
“Hier moeten we iets op gaan drinken!” May springt nog steeds op en neer, levendig als altijd, en neemt mijn hand vast voor we de grote troep mensen trotseren die hun weg al naar beneden banen. Hier en daar spreken klasgenoten ons aan om mee te delen wat een spannende wedstrijd ze het vonden.
Sommigen verklaren dat zij het veel beter hadden kunnen doen, anderen zwijmelen al weg bij het idee dat één van die knappe spelers ooit voor hen zou vallen. May glundert natuurlijk wanneer ze die woorden hoort, want zij is één van de uitverkozenen die de van de heilige beker mag drinken.
Dat wrijft ze ook mooi in ons gezicht wanneer Parker haar toeroept vanop het veld en ze elkaar over de metalen stang uitgebreid en gepassioneerd zoenen. Het lijkt wel een gepassioneerde, eigentijdse Italiaanse opera, zoals ze daar half over de afscheiding vallen om elkaar vast te kunnen grijpen.
Ja, dit beeld doet me kokhalzen – ik hoefde Parkers tong echt niet zo ver in May’s mond te zien verdwijnen waarna ze ons al kreunende duidelijk maakt dat ze dat helemaal niet zo vies vindt als hun toeschouwers – en ja, het maakt me desondanks ontzettend verdomd jaloers. Misschien wilde ik ook wel zo’n jongen die door het publiek heen mijn naam roept omdat hij tussen die honderden mensen enkel één iemands gezicht wil vinden. Het is niet hopeloos romantisch.
Het is hopeloos.
Het is werkelijk hopeloos, en het komt meer in de buurt van zielig als je het mij vraagt. Daarom vertel ik May niet over mijn jaloezie. Ze zou me als een zielige puppy aankijken en één of ander benefiet opstarten voor de Hannah-hond die na zeventien jaar van eenzaamheid klaar is om te sterven met een kompaan.
Anderen rondom me ontwijken net als mij het plakkerige tafereel dat zich voor ons plaatsvindt en bespreken daarom maar de mooie nieuwe graffititekeningen op de vloer van de tribunes. Ze spreken me aan met enige wanhoop in hun stemmen, omdat Parker en May hun soundtrackvolume een tikkeltje hebben verhoogt, wat een giechel uit mijn mond ontlokt.
Wat ik van de graffiti vind?
Zeer mooi. Betekenisvol. Jij?
Goed, beetje te fel naar mijn mening. Heb jij geholpen?
Nee, geen tijd gehad. En mijn schilderkunsten zijn nu ook niet bepaald vet.
Dat ken ik. Alleen kladderverven misschien.
Stilte. Smakkende geluiden aan onze linkerkant.
Een veel te luide kreun, God, May, je zet me graag voor schut.
Of ik ideeën heb ingediend in de postbus van de school?
Ja hoor, jij niet?
Nee, jawel, ja, maar, ja, ik, ja.
Na die hortende en stotende reactie van doodsangst beslis ik een einde te maken aan de scène van geluidjes naast me. Gewonnen of niet gewonnen, ik mag die twee al vaak genoeg aanhoren en ik heb dringend nood aan een ijskoude milkshake zoals May me beloofd had.
“We gaan vertrekken,” kondig ik aan als een moeder die klaarstaat terwijl haar gezin nog half in hun pyjama zit. “Kom op, May.” Ik trek aan haar topje, krijg een grom als antwoord en een snauw van Parker als bedankje. “Ik weet het, je bent gek op me Park. Ik ben dan ook onweerstaanbaar irritant. May, kom. Hup.” Ik trek wat harder aan haar topje. Ze stopt een duim in de lucht en tikt Parker zachtjes op zijn kortgeschoren haren voor ze me met zich meetrekt naar de uitgang. “Ik zie je liever dan de liefste lieverd, lieverd!” slijmt ze, en ik heb werkelijk zin om mijn corndog er weer uit te kotsen.
“Wat zijn jullie lief,” mompel ik sarcastisch terwijl ik in haar helderwitte Audi stap. Voor ik de deur dichtsla check ik even hoe laat het is, zodat ik mama kan laten weten wanneer ik ongeveer thuiskom.
“Je bent gewoon jaloers,” lacht ze geamuseerd als ze mijn getraumatiseerde gezichtsuitdrukking ziet. “Ik zweer het je, Hannah. De dag dat jij stapelverliefd wordt op een droomjongen zal je ook niet van hem kunnen afblijven. De rest van de wereld lijkt opeens onbelangrijk geruis.” Ze stopt haar sleutel in het contact, start de motor en rijdt de baan op. “Je weet wel, de soort ruis van op oude televisies. Met die kleurrijke beelden en die zwarte witte vakjes erbij. No reception, of zoiets. Dat staat dan in reuzenletters op jouw voorhoofd geschreven, want hij is de enige die jij nog kan zien. Wil zien.”
Ik trek mijn schoenen uit en trek mijn voeten op mijn stoel. “Ik weet niet of ik zo van de wereld wil zijn voor een jongen. Het lijkt me eenzaam.”
“Eenzaam?!” May stikt nog net niet in haar speeksel. “Van de wereld zijn voor een jongen is het minst eenzame wat je je kunt voorstellen. Weet je wat eenzaam is?” Ze tuurt naar links en rechts om de volgende straat in te kunnen slaan en zwaait naar een chauffeur die haar laat passeren. “Trouwen en ongelukkig zijn. Dat is eenzaam. Als je die fase van zwijmelen bent kwijtgeraakt en nu enkel roept of tiert, of misschien zelfs erger: helemaal níks zegt.”
Er valt een luide stilte.
“Je tilt er dus best zwaar aan dat je ouders gaan scheiden?” vraag ik haar na enkele seconden.
“Ze gaan niet scheiden,” verzucht ze. Ze buigt zich lichtjes naar voren met versmalde ogen, even sceptisch als haar toon. “Ze nemen een mentale pauze terwijl vader in de garage op de achterbank van zijn Ford Fiesta slaapt. En dát is eenzaam. Wanneer je zelfs geen fut meer hebt om iemand de aandacht te geven die ze verdienen. De aandacht die je ze vroeger met gemak schonk.” Ze legt een hand op mijn schouder en trekt een formeel gezicht. “Verliefd zijn op een jongen die ook verliefd is op jou… man, een beter gevoel dan dat bestaat er niet. Het is verre van eenzaam. Je zal je nog nooit zo begrepen hebben gevoeld - tenzij het een snotter is natuurlijk, die zijn we liever kwijt dan rijk. Maar als je een kanjer aan de haak slaat, dan wensen we allemaal wel eens dat die kriebels de rest van ons leven blijven. Er is geen twijfel mogelijk dat Parker mijn hart altijd sneller zal laten slaan.”
Ik rol met mijn ogen. Mijn stem klinkt dof terwijl ik naar buiten kijkend mompel: “Want hij is de liefste lieverd van alle lieverds.”
May klapt in haar handen, precies op het moment dat we de parking van ons stekje oprijden. Een prachtig diner-achtig bistrootje aan die pier van onze stad, met uitzicht op de rotsen en golvenbrekers en de avondlijke wandelaars die met hun voeten door de branding ploeteren. “Je snapt het, kleine.”